Wie is Albert Bek (Rotterdam, 1955)?
De vraag wie je bent houdt ons allen al vanaf dag één bezig. Ik vorm daarop geen uitzondering en dat is al zo sinds ver vóór onze jaartelling; we zijn er nog steeds niet helemaal uit. Alle Plato’s en Descartes van deze wereld ten spijt. Ik ga hier op deze plek op de onvolprezen site van Albertus Perk tóch een poging doen mij bij u te introduceren. Luchtigjes, want voor écht filosofische beschouwingen is dit niet de juiste plek.
Mijn wieg stond inderdaad, u leest het goed in de kopregel, in Rotterdam. En daar ben ik best wel trots op. Die stad aan de Maas waar de naoorlogse werkdrift aan alle kanten van af spat, met de bekende n.l.m.p. * mentaliteit. De stad waar iedereen van burgemeester tot putjesschepper één taal spreekt: aanpakken en niet zeuren. Heerlijk. Daar is begin jaren zeventig ook de kiem gelegd voor mijn (cultuur-) historische- en stedenbouwkundige belangstelling. De Maasstad was immers lange tijd één grote stenen gatenkaas na de bombardementen van 1940 en 1943. Zo speelde ik in korte broek vaak met mijn vriendjes ‘in het puin’ aan de overkant van de straat. De firma Hansaplast deed toentertijd goede zaken in Huize Bek. Onder de burgemeesters André Van der Louw en Bram Peper werd mijn geboortestad ingevuld met architectonische hoogstandjes van zeer gerenommeerde (inter-) nationale architecten. Geheel in stijl: alles in rap tempo en met een fijne infrastructuur: de metro reed al in 1968 (!) onder de Coolsingel. Kom daar in 020 maar eens om… Oké geholpen door een dramatische periode in de geschiedenis, dat wel. Maar hier gaat dan toch wel het Cruijff-adagium op: ‘Elk nadeel heeft z’n voordeel’.
En daarop voortbordurend -ik bespaar de lezer met een forse tijdsprong mijn eerste verliefdheden, -dronkenschap, mijn fijne middelbare schooltijd, twee niet-afgeronde studies te Leiden en veel heel veel studentenbaantjes- volgde mijn eerste échte baan bij de omroep in Hilversum. Het is dan inmiddels 1980. Het verkeer krioelde toen nog over de Kerkbrink, met eersterangs uitzicht vanaf het terras van het Hof van Holland. Het oude station stond er nog in volle glorie met aan de overkant de platenwinkel en de cafeetjes. Het Mediapark heette toen nog gewoon Omroepkwartier, de bus stopte (bijna) overal in de stad en in de AVRO kantine maakten ze zelf elke dag de rosbief én de mayonaise terwijl de kunsfluitende chef Jan Zijdel tussen de gasten door struinend juist…zijn kunstje deed.
Even terug naar onze hedendaagse filosoof Cruijff: Het nadeel van niet-geboren Hilversummer heeft als voordeel dat ik in mijn werk veel van de buitenwereld heb gezien. Nérgens zag ik een plaats die zóveel in zich heeft. Bos, heide, watergebied en overal groen, ruimte en redelijk wat kunst en dito cultuur. Dit alles nog eens ruimhartig afgetopt met een scala aan iconische architectuur. Ja natuurlijk we hebben het Raadhuis en Zonnestraal, Gooiland. Maar bijna elke straat, elke buurt heeft wel een gebouw, een woning of een stratenplan dat in heel veel leerboeken voor aankomende architecten genoemd én geroemd wordt. Een voorbeeld? Dit voorjaar nog sloeg ik in Kopenhagen op ons logeeradres een Deens laerebok foran arkitekter open en daar zag ik waarachtig onze Snelliusschool (Dudok, 1930-1932) genoemd als fraai voorbeeld van ‘een vernieuwende invulling van openbare ruimte met gebouwen met veel licht en ruime voor het spelende- en zich ontwikkelende kind.’ Met dank aan Google-translate op mijn zakjapanner.
De liefde voor Hilversum als woon- en werkplek omspant inmiddels dus ruim vier decennia en nog steeds verbaas ik me over de pareltjes die je zo hier en daar tegenkomt. Vaak verstopt in details bij de afwerking van een dakrand of een stenen ornament in het metselwerk. Het is dan ook een voorrecht door het bestuur van Albertus Perk gevraagd te worden om tot de dagelijkse leiding van dit Genootschap toe te treden. Zoals ik onze waarnemend voorzitter Ed van Mensch al schreef: Wat een eer. Met dank voor jullie vertrouwen. En samen met de kennismakers uit het gezelschap lijkt me het me mooi om aan een bestendige toekomst van AP te werken. Zodat we de kennis van, over en vanuit ons prachtige dorp nog vele generaties met héél veel mensen kunnen blijven delen. En vooral creatief na te denken over hoe we dat -in de geest van de tijd – kunnen vormgeven én bestendigen. Lijkt me ook een eervolle taak. En leuk! Ook met de recent toegetreden en nog toetredende bestuursleden. Een hartelijke groet van jullie komende medebestuurder!
Albert Bek.
*niet lullen maar poetsen: (1962) (inf.) niet kletsen maar werken; geen woorden maar daden. Volgens Jan Cremer (zie citaat hieronder) uit het Pools. De uitdrukking komt ook in het soldatenslang voor (zie Salleveldt 1978, onder het lemma ‘niet’). Een variant is: niet kletsen maar karren/laaien. In Tilburg zegt men: “nie lulle mar doen’ (Paul Spapens, Gerard Steijns, Wil Sterenborg & Frans Verbunt: Goedgetold. Diksjenèèr van de Tilbörgse taol. 2004). Woordenboek van Populair Taalgebruik. Marc De Coster